Blog

Fraude bij financieringsaanvraag

Onder banken zijn fraude en verdachte geldstromen een hot topic. Er wordt veel onderzoek gedaan om erachter te komen welke klanten in de bankadministratie zijn opgenomen. Daarbij wordt zoveel mogelijk geprobeerd fraudeurs te weren of te verwijderen. Enige tijd geleden trad ik op voor een grootbank die een hypothecaire financiering aan een particulier had opgezegd naar aanleiding van fraudeonderzoek. De klant werd in dat onderzoek betrokken en bevraagd. Achterhaald moest worden of juiste en volledige informatie was verstrekt ten tijde van de aanvraag van de financiering. Dat bleek niet het geval. Wat was aan de hand?

Nadat de klant een lening bij de bank had aangevraagd, werd bij hem een werkgeversverklaring opgevraagd. Met het bijbehorend formulier werd door de werkgever melding gedaan van een dienstverband met een specifieke aanvangsdatum. Op het formulier was bovendien aangegeven dat geen voornemen bestond om het dienstverband te beëindigen.

Uit onderzoek vanuit de afdeling Veiligheidszaken kwam naar voren dat de klant het dienstverband reeds had opgezegd vóórdat de werkgeversverklaring was afgegeven. Die opzegging was ook schriftelijk aan hem bevestigd door de werkgever. Toen de bank in haar onderzoek vervolgens ook de gegevens van het UWV had ontvangen, bleken deze niet te stroken met mededelingen uit de werkgeversverklaring. Verklaringen van de klant hierover waren tenslotte niet sluitend of consistent.

De werkgever bleek voorts de exploitant te zijn van het park waarop de woning stond die de klant aankocht met de bancaire financiering. Daarmee had de werkgever een belang bij het tot stand komen van de financiering.

Zorgplicht financiële sector

In de procedure voor de Rechtbank kwam de vraag aan bod of de financiering opgezegd had mogen worden. De bank heeft op grond van de algemene bankvoorwaarden de mogelijkheid op te zeggen, maar heeft uit hoofde van haar maatschappelijke functie ook een bijzondere zorgplicht jegens haar klanten. Hoe die zorgplicht moet worden ingevuld, hangt af van de omstandigheden van het geval. De Rechtbank was van mening dat in dit geval voldoende grond aanwezig was om op te zeggen.

De advocaat van de klant stelde dat de bank bij aanvang van de financiering beter had moeten opletten. Door dat niet te doen, zou zij niet hebben voldaan aan haar informatie-, onderzoeks-, advies- en waarschuwingsplicht op grond van artikel 4:34 Wet op het Financieel Toezicht. Daar ging de Rechtbank niet in mee. Bij het aangaan van de financiering was er voor de bank immers geen aanleiding geweest te twijfelen aan de juistheid van de verstrekte gegevens en mocht de bank erop vertrouwen dat die gegevens correct en volledig waren.

Stichting Fraudebestrijding Hypotheken (SFH) en Extern Verwijzingsregister (EVR)

De bank deed aangifte van valsheid in geschrifte en nam de klant op in het Extern Verwijzingsregister (EVR) en in het externe register van de Stichting Fraudebestrijding Hypotheken (SFH). Het betreft een zwarte lijst voor financiële instellingen. Hiermee wordt getracht de schade bij banken door fraude bij aanvraag van bijvoorbeeld een hypotheek zoveel mogelijk te voorkomen.

De klant verzette zich tegen opname in deze registers. Het maakt immers dat ook andere financiers kunnen zien dat de klant onderwerp is geweest van fraudeonderzoek. De registratie in het Extern Verwijzingsregister (EVR) zal dus in de weg staan aan het verkrijgen van financiering. Door het protest kwam het beoordelingskader aan bod dat maatgevend is voor de vraag of registratie in het EVR en SFH-register mogelijk of zelfs verplicht is. Dit is beschreven in het Protocol Incidentwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen. 

Zwarte lijst financiële instellingen

Een bank dient een klant op te nemen in deze registers wanneer die een bedreiging vormt voor de belangen van andere klanten, van medewerkers, van de bank of voor de integriteit van de financiële sector als geheel. Hiervan moet dan wel duidelijk zijn gebleken uit deugdelijk onderzoek. Tenslotte moet ook het proportionaliteitsbeginsel in acht worden genomen. Dit betekent dat het belang van opname in het Externe Verwijzingsregister (EVR) prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen voor de betrokkene.

Het bewust misleiden van de bank leverde volgens de Rechtbank een voldoende zware verdenking op van een poging tot oplichting en/ of valsheid in geschrifte zodat de bank mocht overgaan tot registratie van de persoonsgegevens in het incidentenregister. Dat nog geen strafrechtelijke veroordeling uit de aangifte was voortgekomen, deed daar niet aan af.

Schade bij banken door fraude bij aanvraag hypotheek

Na de opzegging van de lening was voor de bank een opeisbare vordering op de klant ontstaan. De klant wilde of kon die vordering niet betalen. Incasso van de lening moest daarom gerealiseerd worden met de executoriale verkoop van de woning waarop de bank hypotheekrecht had. Ook deze verkoop verliep verre van vlekkeloos. Daags voor de veiling had de klant immers enkele (sanitaire) voorzieningen uit de woning gesloopt met aanzienlijke braakschade als gevolg. Dat drukte de waarde van de woning en maakte de restschuld van de klant bij de bank alleen maar groter. Toen in de procedure geprotesteerd werd tegen de omvang van de overgebleven vordering van de bank, stelde de Rechtbank dat de klant zich terzake zelf een verwijt kon maken. De vordering werd aan de bank toegewezen. Dat de woning kort voor de veiling werd beschadigd, vergrote de schade bij de bank die begonnen was met fraude bij de aanvraag hypotheek.

Zie voor deze gerechtelijke uitspraak fraude bij financieringsaanvragen: ECLI:NL:RBOVE:2017:2627.